
Jurisprudentie
AQ6636
Datum uitspraak2004-08-11
Datum gepubliceerd2004-08-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305807/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305807/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 28 november 2002 heeft de gemeenteraad van Delfzijl, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 oktober 2002, het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan buitengebied Termunten - camping Klein Finland" vastgesteld.
Uitspraak
200305807/1.
Datum uitspraak: 11 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting “Stichting Milieufederatie Groningen”, gevestigd te Groningen,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2002 heeft de gemeenteraad van Delfzijl, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 oktober 2002, het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan buitengebied Termunten - camping Klein Finland" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 augustus 2003, kenmerk 2003-00903, RP, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 29 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2003, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. G. Smits, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.H.K. Bijl, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door ing. J.R. Veldman, ambtenaar van de gemeente, en [exploitant].
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in de aanleg van een recreatiepark. Het plangebied wordt aan de zuidkant door een dijk gescheiden van het Hondhalstermeer.
2.3. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij stelt dat het voorziene park de natuurwaarden van het Hondhalstermeer ernstig zal aantasten. Appellante is verder van mening dat het plan een ongewenste verdichting van het landschap met zich brengt. Zij voert voorts aan dat het plan in strijd is met het provinciale beleid, zoals neergelegd in het Provinciale Omgevingsplan (hierna: POP).
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft het plan goedgekeurd. Hij is van mening dat de natuurwaarden van het Hondhalstermeer niet in ernstige mate zullen worden aangetast door het plan. Voorts is verweerder van mening dat het plan niet in strijd is met het provinciale beleid met betrekking tot de aanleg van nieuwe recreatiebungalowparken.
2.5. Ingevolge de beschrijving in hoofdlijnen in artikel 2, onder A, van de voorschriften worden in het plangebied standplaatsen ingericht, bedoeld voor het plaatsen van kampeermiddelen, stacaravans en recreatiewoningen, uitsluitend in de vorm van Finse chalets, voorzover deze landschappelijk dezelfde uitstraling hebben als kampeermiddelen en stacaravans.
Het aantal recreatiewoningen bedraagt ingevolge artikel 2, onder B, tweede lid, ten hoogste 55. Voorts zijn ingevolge dit artikellid ten hoogste 6 trekkershutten, standplaatsen voor stacaravans en kampeermiddelen en bijbehorende voorzieningen toegestaan.
Ingevolge artikel 1, onder 4, van de voorschriften zijn kampeermiddelen: tenten, tentwagens, kampeerauto’s of caravans dan wel andere onderkomens of voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel nachtverblijf voor personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst. Ingevolge artikel 2, onder B, zesde lid, van de voorschriften mogen recreatiewoningen, trekkershutten en kampeermiddelen niet worden gebruikt voor permanente bewoning.
2.6. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat met medewerking van Staatsbosbeheer, de beheerder van het Hondhalstermeer, een aantal projecten is uitgevoerd om het recreatief medegebruik van het Hondhalstermeer te bevorderen. Zo zijn een wandelroute en een fietspad aangelegd en zijn aanlegsteigers voor kano’s gebouwd. Aannemelijk is dat gasten van het recreatiepark ook gebruik zullen gaan maken van deze kleinschalige recreatievoorzieningen. Uit de relatief geringe omvang van het park volgt dat het om een beperkt aantal gasten zal gaan. De Afdeling acht het standpunt van verweerder dat het plan geen ernstige aantasting van de natuurwaarden van het Hondhalstermeer met zich zal brengen, dan ook niet onaannemelijk.
2.7. Voor de toekomstige verwezenlijking van een ecologische verbindingszone, die deels in het plangebied is voorzien, is aan de zuidkant van het plangebied een strook gereserveerd waar geen bebouwing is toegestaan. Voorts is hiervoor in het plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Door middel van een wijzigingsplan kunnen het plandeel met de bestemming “Groenvoorziening” en het plandeel met de bestemming “Recreatieterrein”, voor zover de wijzigingsbevoegdheid hierop ziet, de bestemming “Water” krijgen. Gelet hierop stelt de Afdeling vast dat het plan niet in de weg staat aan de aanleg van de ecologische verbindingszone. Voorzover appellante van mening is dat de voorziene recreatiewoningen aan de rand van de zone een ernstige verstoring van deze zone tot gevolg zullen hebben, overweegt de Afdeling dat dit, gelet op de omvang van het voorziene park, niet aannemelijk is.
2.8. Gelet op deze beperkte omvang is de Afdeling voorts van oordeel dat de omstandigheid dat het aantal standplaatsen voor stacaravans niet aan een maximum is gebonden als zodanig niet met zich behoeft te brengen dat zich een ernstige verdichting van het landschap zal voordoen. Wel stelt de Afdeling naar aanleiding van het standpunt van verweerder dat stacaravans seizoensplaatsen zullen innemen en dat deze caravans aan het eind van het kampeerseizoen zullen worden verwijderd, vast dat blijkens de hiervoor genoemde voorschriften stacaravans in dit plan niet onder kampeermiddelen vallen. De planvoorschriften staan niet in de weg aan het gedurende het hele jaar op het kampeerterrein geplaatst houden van stacaravans. Evenmin bevat het plan een verbod om stacaravans permanent te bewonen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder onvoldoende duidelijk heeft gemaakt hoe plaatsing gedurende het hele jaar en permanente bewoning van stacaravans zullen worden tegengegaan.
2.9. In de beleidsnotitie Recreatiebungalowparken uit 1997 staat dat verweerder de komende jaren geen medewerking verleent aan de verwezenlijking van nieuwe recreatiebungalowparken. Blijkens het POP blijft dit zogenoemde moratorium voorlopig van kracht. Het moratorium heeft tot doel negatieve effecten van nieuwvestiging van bungalowparken, zoals leegstand en verpaupering van bestaande parken te voorkomen. De Afdeling stelt vast dat de tekst van het POP geen aanknopingspunt biedt voor het standpunt dat het voorziene recreatieterrein niet onder het moratorium valt. Dat dit park door het Finse thema een andere uitstraling zou hebben dan de bestaande parken en dat het publiek van het park volgens verweerder meer extern zal zijn georiënteerd doet, daargelaten de juistheid van dit standpunt, hieraan niet af. De Afdeling is dan ook van oordeel dat het standpunt van verweerder dat het voorziene recreatiepark niet in strijd is met het in het POP opgenomen moratorium niet kan worden gedragen door de door verweerder aangevoerde argumenten.
2.10. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.11. De Afdeling overweegt dat het in het POP opgenomen moratorium niet valt onder een concrete beleidsbeslissing of een zogenoemd essentieel element van het POP, waarvan slechts bij herziening van het streekplan kan worden afgeweken. Hieruit volgt dat het moratorium onder het overige streekplanbeleid valt waarvan, blijkens het POP, kan worden afgeweken, mits deugdelijk gemotiveerd.
2.12. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 11 augustus 2003, kenmerk nr. 2003-00903, RP;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 57,16; het bedrag dient door de provincie Groningen te worden betaald aan appellante;
IV. gelast dat de provincie Groningen aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2004
176-459.